Bibliobesitas #109
En toen, vele jaren nadat ik in de huiskamers van reeds lang overleden inwoners van Miami was beknepen en beklopt, vele jaren nadat ik de eerste fotokopie van die foto had gemaakt, toen ik alleen nog maar geïnteresseerd was in het houden van een goede spreekbeurt; vele jaren nadat ik voor het eerst het gevoel had gekregen dat ik alles moest weten wat er over Sjmiël te weten viel, over de man met wie ik een zekere welving van het voorhoofd en kaaklijn deelde, en om die reden mensen aan het huilen had gemaakt; en omdát ik het moest weten, tientallen jaren later, bijna een vol jaar aan reizen zou besteden – ik, de schrijver, op reis met mijn jongere broer de fotograaf, de een die zijn woorden opschrijven en zijn bijschriften ontcijferen moest, en de ander, die ongewild het familiebedrijf in was gegaan, die zijn foot’s maken en afdrukken moest, wij tweeën, twee broers, de schrijver en de fotograaf, reizen makend naar Australië en Praag en Wenen en Tel Aviv en Kfar Saba en Beër Sjeva en Vilnius en Riga, en toen weer naar Tel Aviv en weer naar Kfar Saba en Beër Sjeva, naar Haïfa en Jeruzalem en Stockholm, en, ten slotte, twee dagen in Kopenhagen met de man die ooit zelfs nog verder dan wij had gereisd, en die een geheim voor ons had klaar liggen, besteedde een jaar, zomer, najaar, winter en een voorjaar dat tevens een najaar was, de tijd die zelf ontwricht leek te raken terwijl het verleden oprees uit zijn as, zijn modder, zijn oud papier, zijn poeder, zijn whiskey en zijn chroomzouten, en weer opdook als het vrijwel onleesbaar vage bijschrift achter op een oude foto, oprees om te wedijveren met het heden en het te verwarren; besteedde een jaar aan het opsporen van mensen die nu stukken ouder zijn dan de oude mensen die me in Miami in mijn wang hadden geknepen en me pennen hadden toegestopt toen waren, aan het opsporen van mensen die Sjmiël alleen hadden gekend als de gewichtige, imposante en enigszins afstandelijke vader van hun schoolvriendinnetjes, die vier dochters, allen verdwenen: de Atlantische en Grote Oceaan overvloog om met hen te praten en moeizaam te verzamelen wat er nog aan stukjes en beetjes over was, wat ze misschien nog voor ijle ademstoten aan informatie met me te delen hadden -: toen, vele jaren later, toen ik me opmaakte om dit boek te gaan schrijven, het boek van al die reizen en al die jaren, en mijn moeder zover had gekregen om me die originele foto nog één keer te laten zien, de afbeelding die ik zo goed kende, ja, maar ook de achterkant; toen, toen pas, was ik in staat om, nu in zijn geheel, het oorspronkelijke bijschrift te lezen, de woorden te lezen die mijn grootvader op de achterkant had geschreven, die me iets vertelden wat hij me, besef ik nu, zoals zoveel andere dingen die hij voor me onderstreept had en van essentieel belang had gevonden, wilde meegeven om verder over na te denken.
Uit: Daniel Mendelsohn. Verloren. Op zoek naar zes van de zes miljoen, (Amsterdam | Antwerpen: Uitgeverij de Arbeiderspers, tweede druk oktober 2007), 87-88.
Tags // 2007, Amsterdam, Antwerpen, Australië, Beër Sjeva, bibliobesitas, Daniël Mendelsohn, Daniel Mendelsohn - Verloren, Daniel Mendelsohn. Verloren. Op zoek naar zes van de zes miljoen, De Arbeiderspers, Haifa, Jeruzalem, Kfar Saba, Kopenhagen, Praag, Riga, Stockholm, Tel Aviv, Uitgeverij De Arbeiderspers, Verloren – Op Zoek Naar Zes Van De Zes Miljoen, Vilnius, Wenen
Trackback from your site.