mrt
25
2015
Godenzonen
N.a.v. ‘In den beginne’, Huub Oosterhuis
- Het verkeer tussen ‘godenzonen’ en ‘mensendochters’ is een vast motief in vooral de Griekse mythologie.
- Reuzen (nefiliem) betekent waarschijnlijk ‘gevallenen’ – dat wil zeggen: uit het domein van de goden gevallen, halfgoddelijke wezens, verwekt door godenzonen, maar uit de dochters van mensen geboren.
Na.v. NBV Studiebijbel
- In Genesis 6: 1-4 klinkt een oude religieuze traditie door waarin nog geen sprake is van één God, maar van een polytheïstisch wereldbeeld. In deze voorstelling maken de zonen van de goden deel uit van een hemelse godenvergadering (zie ook Gen. 1: 26; Job 1: 6, 2: 1, 38: 7; psalm 89: 7-8).
N.a.v. Studiebijbel in perspectief
- Dit vers is altijd op zeer uiteenlopende manier uitgelegd. Volgens sommigen worden met de uitdrukking ‘zonen van de goden’ hemelse wezens bedoeld, die seksuele verhoudingen zouden zijn aangegaan met de vrouwen van de mensen. Anderen denken op grond van de scheppingsorde die door God is ingevoerd en op grond van het woord van Jezus (Luc. 20: 35-36) dat zich tegen het idee van een fysieke verbintenis tussen engelen en mensen lijkt te verzetten, dat deze engelen zich van de lichamen van de mensen hebben meester gemaakt om hun begeerte te bevredigen (zie de gevallen van bezetenheid waarover in de evangeliën wordt gesproken en waarbij aan bezeten mensen een bovennatuurlijke kracht wordt toegekend). Dat zou ook de verschijning van de giganten verklaren. Anderen zagen in de ‘zonen van de goden’ nakomelingen van Set (zo genoemd omdat zij tot Gods volk behoorden), die nakomelingen van Kaïn tot vrouw hebben genomen, wat tot vermenging van de nageslachten zou hebben geleid. Nog weer anderen denken dat met de ‘zonen van de goden’ koningen worden bedoeld (in het oude Nabije Oosten werden de koningen in nauw verband gebracht met de goden); zij zouden de verdorven levensstijl van Kaïns nageslacht hebben voortgezet en verergerd, vooral door het vormen van grote harems. Volgens de laatste twee hypothesen is er in vers 4 niet direct een oorzakelijk verband aan te wijzen tussen het vergrijp van deze ‘zonen van de goden’ en het verschijnen van de giganten.
HSV Jongerenbijbel: nakomelingen van Set
HSV Studiebijbel: zelfde opties als in Studiebijbel in perspectief
N.a.v. Jaap Doedens (ND, 21 december 2013):
- Volgens het boek Henoch gaan deze verzen (6: 1-4) over de val van de engelen. Dat boek was in de tijd van het Nieuwe Testament algemeen bekend, Petrus en Judas verwijzen er naar. Die val van de engelen staat zo niet in de Bijbel, maar heeft wel altijd een plek gehad in de dogmatiek. De verzen zijn ook vaak zo uitgelegd dat jongens van de wereld het aanleggen met meisjes uit de kerk. Of dat ze over machthebbers en potentaten gaan die er maar op los leefden. Als je op internet kijkt, kom je verklaringen tegen over ufo’s en buitenaardse wezens.
- Lees de ‘zonen van de goden’ als ‘hemelse wezens’. Dezelfde uitdrukking komt vaker in het Oude Testament voor, onder meer in Job en Daniël. Het gaat dan niet om specifiek engelen. De term ‘hemelse wezens’ was niet vreemd aan het Oude Testament en de wereld waarin zij ontstond. Genesis 1 – 11 gaat voornamelijk over de oorsprong van de wereld en daar past dit goed in. Het beschrijft een niet-legitieme manier van contact tussen hemelse en aardse wezens. Het is afgodendienst, een belangrijk thema in het Oude Testament.
- Giganten zijn afstammelingen uit de relaties tussen de zonen van de goden en de dochters van de mensen. Als je het effect van afgodendienst volgens het Oude Testament wilt weergeven, dan betekent dat: als jij je inlaat met afgoden, wordt je aan het gelijk. Dan word je ontmenselijkt, dan word je doof, stom en blind. Dat zie je dan ook terug in Genesis 6: reuzen als vorm van ontmenselijking, in plaats van dat de mens het beeld van God is.
- Er zitten zeker mythische elementen in, die de mensen uit de wereld van het Oude Testament herkenden. Er zit ook een polemische (strijdende) kant aan, de verzen confronteren de mens met het gevaar van afgodendienst. Dat zie je ook in Genesis 1. De zon, maan en sterren waren astrale (occulte) verschijningen van de goden, in de wereld van het Oude Testament. Nee, zegt Genesis, God plaatste ze aan het firmament, het zijn lampen. Dus de beelden waren bekend. Of er een basis in de realiteit is geweest, heb ik niet vast kunnen stellen.
Tags // Broederschap, Genesis 6: 1 - 4, Godenzonen
Trackback from your site.