The Philosophy of Modern Song #2
Er zit geen enkele eenheid in zijn boek met beschrijvingen van liedjes, interpretaties en biografische teksten, maar wel veel verbeelding en aanstekelijk enthousiasme. Geregeld is wat hij over songs te zeggen heeft interessanter dan de muziek zelf.
Toen uitgeverij Simon & Schuster begin 2011 bekendmaakte dat Bob Dylan een contract voor zes boeken had getekend, was dat niet alleen groot nieuws voor fans van Dylans muziek, maar ook voor lezers en boekverkopers. Chronicles – Volume One, verschenen in 2004, had inmiddels de status gekregen van een van de best geschreven muziek-autobiografieën en werd een wereldwijde bestseller. Een tweede, zelfs derde deel zou nu niet lang meer op zich laten wachten. Maar dat was buiten de grilligheid van de auteur gerekend. Zijn Kronieken hebben nog altijd geen vervolg gekregen. Wel kwam er in maart dit jaar de aankondiging van een boek waaraan Dylan ook al sinds 2010 zou hebben gewerkt, The Philosophy of Modern Song, waarin de in 2016 met de Nobelprijs voor literatuur gelauwerde liedjesschrijver zijn licht zou laten schijnen over meer dan zestig liedjes en zo de ‘kunst van het songschrijven’ zou ontrafelen.
Maar tot een ‘filosofie van het moderne liedje’ komt Dylan niet, laat staan tot ‘de’ filosofie, zo valt vast te stellen nu het boek er is. Toch is het resultaat in alle opzichten verrukkelijk – en ook helemaal Dylan, dus vraagtekens volop. Chronicles – Volume One ging zonder opgaaf van redenen voorbij aan zijn beste werk. Ook in zijn nieuwste boek ontbreekt elke uitleg over wat we gaan lezen. Er zit geen enkele eenheid in de 66 beschrijvingen, interpretaties en biografische schetsen; evenmin is een chronologische of thematische volgorde te bespeuren.
Zijn held Woody Guthrie ontbreekt. Net als The Beatles, The Rolling Stones, Bruce Springsteen, Neil Young, Tom Waits, Stevie Wonder, Sam Cooke en Joni Mitchell. Wel lezen we over illustere heerschappen als Webb Pierce, Vic Damone en Johnny Paycheck. Naar vrouwen is het lang zoeken. Vier zangeressen worden besproken, van wie de eerste – Cher – pas op tweederde van het boek ter sprake komt.
Toch is het vanaf de eerste bladzijden genieten. De foto van een jonge Elvis die in de platenzaak kijkt naar de hoes van het toen kersverse debuutalbum van Little Richard uit 1956 is goud. Sowieso is het een feest om door het boek te bladeren. Zo stuit je voorafgaand aan een niet ongeestige uiteenzetting over de echtscheidingscommercie (Dylan is ervaringsdeskundige waar het alimentatie betreft) bij Johnnie Taylors Cheaper to Keep Her op een prachtfoto van Elizabeth Taylor en Richard Burton als Martha en George in Who’s Afraid of Virginia Woolf?.
Dylan de bewonderaar
Dylan moet veel plezier hebben beleefd aan het zoeken naar de juiste illustraties, en ook zijn enthousiasme over de behandelde liedjes is aanstekelijk. Gaandeweg wordt wel duidelijk dat Elvis Presley en Johnny Cash zijn grootste helden zijn. Elvis is als enige drie keer vertegenwoordigd, wat opmerkelijk is voor iemand die zijn hits niet zelf schreef. En over Cash wil Dylan nog even onderstrepen dat hij veelzijdiger was dan zijn imago van ‘man in black’ deed vermoeden. ‘Zijn beste platen zijn speels (…) en zijn mijlenver verwijderd van de murder ballads, verhalen over armoe en ellende en Trent Reznor-covers die zijn fans van hem gingen verwachten.’
Dylan werpt zich vaker op als fan. Soms onverwacht, wanneer hij Elvis Costello & The Attractions ‘lichtjaren beter’ vindt dan alle tijdgenoten, of een album tipt van de tamelijk obscuur gebleven zanger en dichter John Trudell.
Dylan als bewonderaar: het is een kant die we nog niet zo goed kennen. Hij haalt meer dan de gemiddelde luisteraar uit de kleinste details. Je hebt de neiging alle liedjes tijdens het lezen erbij te zoeken (op Spotify staan diverse playlists), maar vaak, zoals bij een op zichzelf mooi nummer van Uncle Dave Macon uit 1924, is wat Dylan over deze ‘hoogoven van een liedje’ te zeggen heeft boeiender dan de muziek.
Hoe wisselend en wispelturig ook (zijn verhaal over Saturday Night at the Movies van The Drifters gaat niet over muziek maar over film), in bijna elk hoofdstuk kom je wel een interessante uitspraak tegen. ‘Waarom is dat toch, dat je, als de zanger van een liedje begint te vertellen, meteen denkt dat hij de waarheid opbiecht?’, is in het eerste hoofdstuk al de vraag. Dylan worstelt daar vermoedelijk zijn hele leven al mee. Ook zijn vaststelling dat liedjes ‘net zomin als andere kunstwerken proberen te worden begrepen’, is na honderden pagina’s exegese en toelichting opvallend. ‘Kunst kan worden gewaardeerd of geïnterpreteerd, maar er is zelden iets dat kan worden begrepen’, stelt hij vast in zijn stukje over Nina Simones Don’t Let Me Be Misunderstood.
Hou op met het zoeken naar al die betekenissen achter ook zíjn liedjes, lijkt Dylan te willen zeggen. Geniet er gewoon van en laat je verbeelding werken. Dat is precies wat hij zal hebben gedaan toen hij dit prachtboek samenstelde.
Bron: de Volkskrant
Tags // Bob Dylan, Bob Dylan - The Philosophy of Modern Song, Bruce Springsteen, de Volkskrant, Dylan, Gijsbert Kamer, he Beatles, Joni Mitchell, Neil Young, Sam Cooke, Stevie Wonder, The Philosophy of Modern Song, The Rolling Stones, Tom Waits, Woody Guthrie
Trackback from your site.