30e Annie M.G. Schmidtprijs
Prijs voor het beste theaterlied | Zes artiesten zijn genomineerd voor de dertigste Annie M.G. Schmidtprijs. Wat zijn de thema’s? En hoe kwamen de liedjes tot stand? “Saamhorigheid is belangrijker dan een visgraatvloer of inductiekookplaat.”
Het Amsterdam Kleinkunst Festival en stichting Buma Cultuur hebben zes artiesten genomineerd voor de dertigste Annie M.G.-Schmidtprijs voor het beste theaterlied van het voorgaande jaar. Het gaat om uitvoeringen van zangeres Janne Schra, singer-songwriter Wende, cabaretier Lisa Loeb, theatermaker Peter van Rooijen, cabaretier Richard Groenendijk en zanger Joost Spijkers. Volgens de jury, bestaande uit onder meer pianist Cor Bakker en regisseur Jurrian van Dongen, spelen alle genomineerden “op een bijzondere manier met perspectief” en was er “weinig coronachagrijn te bespeuren”. “Wel veel lef, provocatie en zelfspot.” Dat ook enkele gevierde namen op het nominatielijstje staan is volgens juryvoorzitter Van Dongen “geen luie keuze. Deze zangers en auteurs blijven gewoon leveren, jaar na jaar.”
De winnaar van de Annie M.G. Schmidtprijs krijgt een bronzen borstbeeld van kunstenaar Frank Rosen en 3.500 euro. Eerdere winnaars waren onder anderen Yentl & De Boer, Alex Klaasen, Jurrian van Dongen en Peter van de Witte, Jan Beuving, Tom Dicke en Patrick Nederkoorn. De prijsuitreiking is 27 maart in het Theater Bellevue, Amsterdam.
Janne Schra: Het enige dat ontbreekt
Tekst: Janne Schra
Compositie: Janne Schra en Tony Roe
Uitvoering: Janne & de Vogels (Janne Schra, Tony Roe, Lucas Dols, Mark van Kersbergen, Pablo Martinez)
De wens voor een Nederlandstalig album was er altijd al, maar voor Janne Schra kwam-ie pas echt tot bloei na een muzikale hommage aan Annie M.G. Schmidt in Carré, waar ze ‘Ik zou je het liefst in een doosje willen doen’ zong. “Ik vond er inspiratie in,” zegt ze nu. “Je denkt: het is een theaterliedje, maar stiekem zijn de akkoorden heel jazzy. Ik houd van dat grijze gebied tussen genres, ik kijk graag naar wat een nummer nodig heeft. Daarom zijn mijn liedjes vaak lastig in een hokje te stoppen.”
Uit die avond ontsproot het Nederlandstalige album In de regen, met onder meer het nummer ‘Het enige dat ontbreekt’: een dwingend lied over de menselijke drang naar altijd meer willen hebben. Ondersteund door blazers, piano en drum zingt Schra semi-verveeld over een stelletje dat net het nieuwe huis heeft betrokken maar toch in alle aspecten van het leven nog onvolkomenheden ziet. De te dikke tv. De te lage boekenplank. En de plinten moeten nog. Misschien helpt een huisje in het buitenland, of toch een weekendje Parijs – als daar tenminste ook niets mis mee is. De klezmer-achtige muziek geeft eveneens geen rust: net als je lekker meedeint met de openingsmelodie veranderen kleur, stijl en tempo.
Schra vertolkt in het nummer een gevoel dat ze zowel bij zichzelf als in de hele wereld waarneemt: het zoeken naar verbetering en het verdwijnen in keuzes, terwijl het de meeste mensen gewoon goed gaat. “Het leek me leuk om daarvan een karikatuur te schetsen,” zegt ze. “Zeker in tijden van oorlogen en een klimaatcrisis is het hebben van een visgraatvloer of een inductiekookplaat natuurlijk geen halszaak. Het is belangrijker dat we bij elkaar zijn en een fijne tijd hebben, maar dat lijken we continu uit het oog te verliezen.”
Ook in de beeldende, brutalige teksten zien we de invloed van Annie M.G. Schmidt: “De onrust dat dit alles is/ ben ik ook eens in het nu, ruik ik kattenpis.” En: “Alles pais en vree/ ik wil een dunnere tv.” Waarna Schra eindigt met een miauwerige klaagzang van een net zo ontevreden kater.
Richard Groenendijk: Ik hoop het wel
Tekst: Jan Beuving
Compositie: Rutger de Bekke
Uitvoering: Richard Groenendijk
Toen Richard Groenendijk met zijn man ging trouwen op het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee, bestelden ze een taart bij de bakker. Met twee mannetjes erop. Maar bij het terugbrengen van het taartschepje en de etagère – de bruiloft was een succes geweest – vertelde de bakkersvrouw dat mensen van de kerk haar op Facebook hadden verwijderd. De reden: ze had een taart geleverd voor een huwelijk tussen mensen van gelijk geslacht.
Groenendijk voelde zich schuldig en bood zijn excuses aan. Voorzichtig zei hij: Ik hoop niet dat je hierdoor klanten kwijtraakt. ‘Nou,’ zei de bakkersvrouw, ‘ik hoop het wel’. “Dat ontroerde mij ontzettend,” zegt Groenendijk tweeënhalf jaar later. “Zo mooi. Op dat eiland is de SGP nog steeds de grootste partij, maar aan dit soort situaties zie je dat ook daar heus wel ontwikkeling plaatsvindt.”
Daar zat een lied in, vond hij. Het werd ‘Ik hoop het wel’, een klassiek theaterlied dat met rustige pianoklanken een klein verhaaltje vertelt. In het nummer schetst Jan Beuving een prentenboekachtig beeld van een ambachtelijke bakkerij die, gelijk de tijdgeest, langzaam verandert: eerst bakken ze bruin, wit en volkoren, later spelt en glutenvrij, en nog later, als de supermarkten een broodafdeling krijgen, ook banketbaksels. Opvallend zijn de prachtige beelden van Beuving: over opgestoven meel dat dwarrelt in de eerste ochtendzonnestralen, en over de geur van vers brood die wegzweeft langs de dijk.
Natuurlijk is het bijna zes minuten durende nummer een beetje geromantiseerd, zegt Groenendijk: de bakkersvrouw heette geen Emma, en Facebook zingt ook niet zo lekker weg. Maar de essentie blijft hetzelfde: er zijn nog steeds groepen die veroordeeld worden, en mensen die zich daartegen verzetten betekenen meer dan ze zelf misschien weten. “Men vraagt zich wellicht af of zo’n lied nu nog nodig is,” zegt Groenendijk. “Ik vind honderd procent van wel. Als ik online wordt uitgescholden is het nooit ‘lul’ of ‘klotecabaretier’, maar altijd wordt mijn geaardheid erbij gehaald: ‘irritante pisnicht’ of ‘dikke homo’. Dat zegt alles. Dat maakt dit een ontzettend noodzakelijk lied.”
Peter van Rooijen: Flikker op met je panache
Tekst: Peter van Rooijen
Compositie: Peter van Rooijen
Uitvoering: Peter van Rooijen
De voorstelling Liefde, dood en Bob Ross van theatermaker Peter van Rooijen is een theaterconcert over ‘het loslaten van de illusie dat je belangrijk bent’ en ‘het omarmen van een bestaan zonder grote ambities’. Een van de nummers uit die show is ‘Flikker op met je panache’, een protestnummer over zelfverklaarde bohémiens die weglopen voor verantwoordelijkheden. “Het is een heel burgerlijke hartenkreet,” zegt Van Rooijen. “Het zingt zich bijna vanzelf. En het is lekker om je kwaad te maken op het toneel, dat is ook leuk om naar te kijken.”
In het lied krijgt de zanger het op een feestje aan de stok met iemand die prat gaat op een avontuurlijke, gepassioneerde levensstijl. “Hij vindt dat ik, de burgertrut, ook zo moet leven,” zegt Van Rooijen. Hij dient de bohémien in het nummer venijnig van repliek en bijt zich daar als een pitbull in vast, zodat hij zichzelf bijna verslikt in zijn drift. Het lied escaleert op een Brel-achtige manier, zoals ook de discussie tussen de twee mannen escaleert. “Zo wordt het lied ook stiekem een eerbetoon aan de panache die het vervloekt,” aldus het juryrapport.
Van Rooijen, die met Liefde, dood en Bob Ross zijn tweede liedjesprogramma maakte, kreeg het idee voor het nummer al op de Amsterdamse Toneelschool & Kleinkunstacademie, waar hij klasgenoten zag die “zichzelf op het altaar van de kunst positioneerden” en “zichzelf en hun omgeving helemaal aan gort leefden”. Het leven vieren tot je erbij neervalt – daar zag Van Rooijen geen heil in. “De burgertrut mocht dus weleens op een voetstuk staan,” zegt hij. “Dat ‘mens, durf te leven’ kennen we nu wel, en bijna niemand leeft zo – met reden. Dat kunstenaarsleven waarbij mensen wegzwijmelen eindigt vaak in een vroege dood en een heleboel ongelukkige kinderen die bij verschillende vrouwen verwekt zijn.”
Rijmen op ‘panache’ was nog een uitdaging, maar Van Rooijen was te gehecht aan het woord om het naar de prullenbak te verwijzen. “Een woord als ‘levenslust’ werkte minder goed. Panache bekte het lekkerste, het maakte de krachtigste zin. Dat mensen misschien even moeten googelen neem ik op de koop toe.”
Lisa Loeb: Eten of gegeten worden
Tekst: Lisa Loeb
Compositie: Lisa Loeb
Uitvoering: Lisa Loeb
Productie: Lisa Loeb en Darius Timmer
Jaren geleden had Lisa Loeb, toen nog onderdeel van cabaretduo Matroesjka, al een nominatie voor de Annie M.G. Schmidtprijs te pakken met een nummer over bootvluchtelingen. En ook vorig jaar stond ze met het hyperpersoonlijke depressielied Mijn Odyssee uit haar eerste solovoorstelling Extase in het erelijstje. Dit jaar is Eten of gegeten worden de kanshebber, een nummer waarvoor Loeb putte uit haar ervaringen met pesters op de basisschool. “Hoe persoonlijker ik het maak, hoe universeler het blijkbaar wordt.”
In het autobiografische debuutprogramma Extase zong en praatte Loeb over haar angststoornis en depressies, die voor een deel voortkomen uit haar pestverleden. “Dat terwijl ik uit een familie vol verzetshelden kom,” zegt ze. Haar joodse opa vocht tegen de nazi’s, terwijl Loeb al bang is dat haar oog eruit plopt als ze niest. “Na jaren pestgedrag internaliseer je wat pesters tegen je zeggen. Dat wil niet zeggen dat ik er alleen nadelen van heb gehad. Ik heb geleerd meer schijt te hebben aan de wereld, mensen vinden toch wel wat van je.”
Het hijgerige, opzwepende ‘Eten of gegeten worden’ is dan ook geenszins een slachtofferlied. Loeb zingt op uitdagende toon over de “savanne van het schoolplein”, waarbij het dierenrijk metaforisch werkt: er wordt opgejaagd, opgehitst, en tussen de ballonnen, boterhamzakjes en de klimrekken zijn er druipende tongen, drommende gieren en brandende karkassen. De winnaar is de leeuw: een verwijzing naar een van Loebs favoriete jeugdfilms, The Lion King.
Sterk zijn de pittige elektronische -beats van synthesizers en drumcomputers die doen denken aan zweterige clubs in een postcoronatijdperk. Maar een stomp in de maag vormt de contrasterende laatste passage, waarin Loeb plots vanuit het ik-perspectief laat blijken dat ze nu, “wel duizend levens later”, de pesters niet meer nodig heeft om een “varken in de spiegel te zien”. Die dreunt nog even na.
Joost Spijkers: Welkom thuis
Tekst: Peer Wittenbols
Compositie: Arend Niks, Joost Spijkers en Andreas Suntrop
Uitvoering: Joost Spijkers
Nadat zanger Joost Spijkers vorig jaar zowel zijn vader als zijn bassist verloor, maakte hij een “vrolijke voorstelling over de dood”. “Ze zeggen weleens dat het hele leven voor je dood voorbijschiet in een flits,” zegt hij. “Ik dacht: laat ik die flits in één hallucinerende, avondvullende muziekvoorstelling vatten.”
Het resulteerde in Hotel Spijkers, een muziektheaterprogramma met zanger Spijkers – ook acrobaat, danser, pianist en zanger bij variétégroep Ashton Brothers – en muzikanten Arno Bakker, Arend Niks, Andreas Suntrop en Stan Mitrovic. De voorstelling is een ‘eenmansopera’ over levensdrift, samen willen zijn en natuurlijk, de dood, die misschien nog niet eens zo erg is.
Dat laatste blijkt echter niet uit sleutelnummer Welkom thuis, gezongen vanuit het perspectief van de dood himself, hier verbeeld als vilein en sadistisch maffiafiguur die bovendien ook nog eens willekeurig te werk gaat. Spijkers maakte het lied in een team met onder anderen tekstschrijver Peer Wittenbols. Wie wat precies heeft bedacht, kan hij niet meer zeggen. “Iemand heeft een idee, de ander maakt het beter. Zo buitelen we altijd over elkaar heen.”
Het zorgt voor verleidelijk onheilspellende teksten (“Jij was pas zes toen ik je vond/ wist je wel dat ik bestond?”) en een refrein waarbij Spijkers, soms semi-pruilend, soms innemend, soms meedogenloos, lekker uit de bocht scheurt (“Zelf weten of je huilt/ maar wie huilt, verraadt waar hij schuilt”). Op de achtergrond zien we een ballerina in witte voile en een doodskop in een vogelkooi, en de begeleiding is als een dronkemansfanfare.
“Uit veel liedjes in Hotel Spijkers kun je concluderen dat de dood best een prettige eindbestemming kan zijn,” zegt Spijkers. “Maar we hadden nog één nummer nodig om te laten zien: het is wel menens. Met dit lied grijp ik mensen echt bij de lurven: aanvankelijk moeten ze nog lachen, maar ze denken al snel ‘oh, fuck’. En toch laten ze het helemaal toe, gaan ze er volledig in mee. Heerlijk.”
Wende: Bloed in mijn bloed
Tekst: Wende en Maaike Martens
Compositie: Wende
Uitvoering: Wende
Wende is het kind van een man die dertig jaar getrouwd was en een kogel door zijn kop joeg. Ze is het kind van een vrouw uit het Jappenkamp. Het kind van een man die zijn kinderen verlaten heeft.
In het poëtische, intrigerende nummer Bloed in mijn bloed beschrijft Wende verhalen van haar ouders, grootouders en verre voorouders om aan te geven dat de scheidslijn tussen goed en kwaad niet zo eenduidig is. Soms stuit ze op heldenbloed, soms op daderbloed. “Mensen zijn zowel tot prachtige als afschuwelijke dingen in staat,” zegt ze. “Niemand weet wat het lot in petto heeft, en toch ploeteren we allemaal maar voort.” Of zoals ze in het nummer zingt: varen op de zoete golven van de hoop.
Voor de voorstelling De Wildernis, die begin april in Carré in première gaat, dook ze dieper dan voorheen in haar familiegeschiedenis. Sowieso was ze altijd al geïnteresseerd in waar ze vandaan kwam. “Ik vind het fijn om mijn familie beter te leren begrijpen, en om te zien hoe anders de tijd nu is. Nu ik weet uit welke familie mijn moeder komt kan ik haar liefde en haar kracht zien, maar ook haar onvermogen.” Dat geeft een kleurrijker, genuanceerd beeld. “En het schijnt een helderder licht op wie ik zelf ben. Zoals filosoof Yuval Noah Harari zegt: we moeten begrijpen waar we vandaan komen om ons te oriënteren op de toekomst.”
Onder het nummer klinkt een beat die doet denken aan een hartmachine in het ziekenhuis: het leven dat maar doorgaat. In de bridge, het duisterste stuk, mijmert Wende over het vervolg van die doorgegeven bloedlijn: “Waarover kan ik nu nog dromen/ ik weet wat er kan komen.”
“Er zijn trauma’s die kunnen worden doorgegeven in families,” zegt ze. “Dat is het ‘bloed in mijn bloed’. Het is niet zo dat op een gegeven moment de engelen gaan zingen en er nooit meer iets afschuwelijks gebeurt. Daarom hoor je ook een zagende synthesizer, die die angst weergeeft, die angst van hoe daarmee om te gaan.”
Voor het lied vroeg Wende ‘toestemming’ aan haar voorouders. “Ik vond het eng om het te zingen, ook omdat het over familieleden gaat die al dood zijn. Daarom is het lied me erg dierbaar. Uiteindelijk gaat De Wildernis daar ook over: niet wegkijken van dat wat fragiel en kwetsbaar voelt.”
Bron: NRC Handelsblad
Tags // 2022, Alex Klaassen, Andreas Suntrop, Annie M.G. Schmidtprijs, Annie M.G. Schmidtprijs 2022, Arend Niks, Arno Bakker, Ashton Brothers, cabaretduo, cabaretduo Matroesjka, cabaretier, cabaretier Lisa Loeb, cabaretier Richard Groenendijk, Darius Timmer, Frank Rosen, Goeree-Overflakkee, Jan Beuving, Janne Schra, Joost Spijkers, Jurrian van Dongen, Jurrian van Dongen en Peter van de Witte, Lisa Loeb, Lucas Dols, Maaike Martens, Mark van Kersbergen, Matroesjka, Pablo Martinez, Patrick Nederkoorn, Peer Wittenbols, Peter van de Witte, Peter van Rooijen, Richard Groenendijk, Rutger de Bekker, saamhorigheid, SGP, singer-songwriter, singer-songwriter Wende, Stan Mitrovic, theatermaker, theatermaker Peter van Rooijen, Tom Dicke, Tony Roe, Wende, Wende en Maaike Martens, Yentl en de Boer, Yuval Noah Harari, zanger, zanger Joost Spijkers, zangeres, zangeres Janne Schra
Trackback from your site.